Onderwerpen:
- Rolcentrum
- Invloed van verlagen op het rolcentrum
Rolcentrum:
Ieder voertuig heeft een rolcentrum. De constructie van de draagarmen en veren bepalen de hoogte van het rolcentrum (de rol-as), welke verantwoordelijk is voor het overhellen of rollen van de bovenbouw. Bij moderne auto’s ligt de rol-as meestal iets onder het hart van de wielen, bijna evenwijdig aan het wegdek en zo dicht mogelijk bij het zwaartepunt van de auto. De afstand tussen het zwaartepunt en de rol-as moet zo klein mogelijk zijn, omdat het “roleffect” zo klein mogelijk te houden. Meer hierover wordt in het volgende hoofdstuk op deze pagina uitgelegd.
Om het rollen te beperken, wordt er gebruikt gemaakt van de stabilisator, geschikte schokdempers en veren met de juiste veerkarakteristiek.
Het rolcentrum van een voertuig wordt bepaald vanuit de punten P1 en P2 (zie afbeelding rechts), die berekend worden door het (denkbeeldig) verlengen van de veren / draagarmen (zie afbeeldingen). Door het verlengen van beide draagarmen wordt het punt P2 gevonden (waar de lijnen kruisen). Vervolgens kan de lijn vanaf punt P1 (het midden van het bandwegdek contact) naar het eerder gevonden punt P2 getrokken worden. Het rolcentrum R ligt nu op de symmetrieas van het voertuig (het exacte midden).
Om deze afbeelding meer te verduidelijken, is in de afbeelding rechts ook het rechter wiel getekend met de bijbehorende lijnen. Hier is te zien dat het rolcentrum op het zelfde punt ligt, omdat het voertuig volledig symmetrisch is. Dat bekent dat zowel de linker als de rechter kant van het voertuig gelijk zijn.
Deze afbeelding toont de situatie bij een McPherson veerpoot. De bovenste lijn moet loodrecht op de schokdemper staan. De lijn daaronder wordt door de draagarm getrokken, tot aan het punt waar deze de bovenste lijn snijdt. Dit is het gemeenschappelijke punt P2. Vervolgens wordt de lijn P1 vanaf het midden van de band naar P2 getrokken. De rol-as R ligt op de lijn van P1 naar P2, precies op de symmetrieas van het voertuig.
Invloed van verlagen op het rolcentrum:
Het verlagen van een auto heeft negatieve gevolgen op het rolcentrum. Wanneer het rolcentrum zich te ver verplaatst en er een te grote afstand ontstaat tussen het zwaartepunt van de auto en de rol-as, zal het voertuig meer om zijn as gaan rollen. Er moeten dan diverse maatregelen genomen worden om de rijeigenschappen niet achteruit te laten gaan, zoals;
- Schokdempers met een grotere dempingfactor
- Veren met een stijvere veerkarakteristiek
- Stabilisator (evt. een stijver exemplaar dan origineel)
In de afbeeldingen rechts zijn twee verschillende situaties te zien; de bovenste van een niet-verlaagde auto en de onderste van een verlaagde auto. Het zwaartepunt (Z) dat met de geel-zwarte markering is aangegeven, verplaatst zich evenredig met het voertuig mee naar beneden. De afstand tussen beide voertuigen (dat met de groene pijl is aangegeven) is flink toegenomen.
In de verlaagde toestand ligt het rolcentrum in het wegdek.
Bij circuitauto’s wordt dit bewust gedaan. Het rolcentrum ligt dan 2 á 3 cm in het wegdek. Hier is het gehele onderstel dan ook op aangepast (veren, schokdempers en stabilisator). Wordt dit niet gedaan (door alleen verlagingveren te monteren) zorgt de grotere afstand (de groene pijlen) ervoor, dat het zwaartepunt (Z) als om de rol-as (R) gaat kantelen. Er ontstaat dan een soort kracht x arm situatie.
Er bestaan ombouwmogelijkheden, waarbij met grote fuseekogels de draagarmen op het fuseelichaam meer horizontaal komen te liggen. Het rolcentrum komt dan weer dichter in de buurt bij het zwaartepunt. In dit laatste geval is het zwaartepunt met verlagen omlaag gebracht en heeft het geen negatieve gevolgen op het rolcentrum. Op deze manier zullen de rijeigenschappen sterk zijn verbeterd.
Meer informatie over wielstanden en afstellingen is te vinden op de pagina wielgeometrie.