Onderwerpen:
- Inleiding
- Picoscope algemeen
- Picoscope: instellen van de spanning
- Picoscope: instellen van de tijd per divisie
- Picoscope: instellen trigger
- Picoscope: schaal en offset
- Fluke: algemeen
- Fluke: nullijn instellen
- Fluke: spanning en tijd per divisie instellen
- Fluke: trigger instellen
- Fluke: smooth-functie in- of uitschakelen
- Fluke: kanaal B inschakelen
- Fluke: meten met de stroomtang
Inleiding:
Een oscilloscoop (afgekort als “scoop”) is een grafische voltmeter die spanning als een functie van de tijd weergeeft. De oscilloscoop is zeer nauwkeurig en kan de tijdschaal zo klein instellen dat signalen nauwkeurig kunnen worden geanalyseerd. Een oscilloscoop kan geen stroom meten zoals een multimeter dat wel kan tot 400 mA of 10 Ampère. Om stroom te meten, dient er gebruik te worden gemaakt van een stroomtang die de magnetische veldsterkte om een draad meet.
Picoscope algemeen:
Een oscilloscoop is onmisbaar bij het stellen van complexe diagnoses. Er zijn verschillende varianten van de oscilloscoop: geïntegreerd in de uitleesapparatuur (bijv. bij Snap-on of diagnoseapparatuur bij dealer-autobedrijven), een “handheld” oscilloscoop (Fluke, ook op deze pagina beschreven) en koppelbaar aan een computer / laptop.
Dat laatste is op de Picoscope van toepassing. De hardware van deze scope zit in een kastje ingebouwd die met een USB 2.0 of 3.0 (printer)-kabel aan een computer met het Windows of Macintosh besturingssysteem kan worden aangesloten.
Op de computer gebruiken we de Picoscope software. De hardware van de scope schakelt diverse functies in de software vrij; een meer uitgebreide (en duurdere) scope kan dus softwarematig meer dan een instapversie. In de afbeelding is de Automotive (4000-serie) scope te zien.
In de volgende paragrafen zijn de basisinstellingen van metingen met de Picoscope beschreven.
Er zijn verschillende uitvoeringen van de Picoscope. In de automotive kunnen o.a. de volgende types interessant zijn:
Picoscope 2204a:
De Picoscope 2204A is al beschikbaar vanaf €130,- en is geschikt voor de meeste automotive-toepassingen. De aanschafprijs is aantrekkelijk, maar men moet rekeninghouden met het volgende:
- De massa’s van kanaal A en B zijn intern met elkaar verbonden. Tijdens een tweekanaalsmeting is er niets aan de hand als de massakabels met een massapunt van het voertuig worden verbonden. Echter, als tijdens een tweekanaalsmeting op één van de massakabels een voltage staat, ontstaat er kortsluiting in de oscilloscoop. De hardware zal defect gaan;
- Het meetbereik is van -20 tot 20 volt. Voor het meten van een PWM-signaal of CAN-bus is dit ruim voldoende, maar als een hogere spanning moet worden gemeten, bijv. de inductiepiek van een injector, dient er een extra accessoire bij te worden gebruikt: een zogenaamde “attentuator”. Deze verlaagt de gemeten en afgelezen spanning met een factor 20. Wordt er 60 volt gemeten, zal deze spanning als 3 volt worden weergegeven;
- Persoonlijk vind ik de meegeleverde kabelset niet fijn. Ik heb de voorkeur om alternatieve BNC-meetkabels te gebruiken;
- Meetnaalden en krokodillenklemmen maken het meten in stekkers of aansluiten op plus- of massapunten gemakkelijk.
Tips om deze accessoires aan te schaffen:
- Picoscope 2204 optie 1 of optie 2 zonder standaard meetkabels
- Hantek HT201 attenuator 20:1 (Nederlandse webshop) of via Aliexpress
- Meetkabels met BNC-aansluitingen optie 1 met banaanstekkers, optie 2, optie 3 of optie 4 met kleine krokodillenklemmen
- Krokodillenklemmen, meetnaalden of een set met klemmen en (verlengde) meetnaalden
Een gelijkwaardige attenuator is prima. De Hantek is aantrekkelijk geprijsd, de originele Picoscope attenuator is aanzienlijk duurder en werkt hetzelfde.
Bij alternatieve kabelsets is het verstandig om de 2,5 mm banaan-aansluitingen te kiezen, omdat daar de meetnaalden en krokodillenklemmen op passen.
Een laptop van minder dan 10 jaar oud met (bij voorkeur) Windows 10 volstaat om de software goed te laten werken. De Picoscope software is gratis te downloaden via Picotech.com. De 2204a is geen automotive scope, dus bij het downloaden dient de 2ooo-series software te worden gekozen. De automotive-software accepteert deze scope niet.
Picoscope Automotive:
Picoscope: instellen van de spanning:
Eén van de instellingen om te beginnen met het meten is het instellen van de maximale spanning die we verwachten te meten. Na het openen van het programma staat de schaal op “automatisch”. Deze stand kan in ons nadeel werken als de hoogte van de spanning sterk verandert. Bij automotive-toepassingen is een schaal van 20 volt in de meeste gevallen voldoende. Om dit in te stellen, klikken we op de knop “20 V” onder de rode pijl. Het menu dat vervolgens opent, toont de verschillende mogelijkheden, variërend van 50 mV tot 200 V. In deze meting is 20 V geselecteerd. De maximaal te meten spanning staat in de linker Y-as, aangegeven met de groene pijl.
In dit voorbeeld meten we een stabiele accuspanning van 12 volt.
Wanneer de gemeten spanning hoger is dan de ingestelde spanning van (in dit geval) 20 volt, zal bovenin het scherm de melding: “channel overrange” verschijnen. De spanningsschaal dient dan te worden verhoogd. Met de pijlen links en rechts van de menuknop kan de spanning stapsgewijs worden verhoogd en verlaagd zonder het menu te openen.
Picoscope: instellen van de tijd per divisie:
Nadat we de spanning op maximaal 20 volt hebben ingesteld, kan de tijd per divisie worden ingesteld. Om deze tijd in te stellen klikken we op de knop voor de tijdinstelling (naast de rode pijl). In het menu dat verschijnt kiezen we de gewenste tijd per divisie. In de afbeelding is 5 ms/div omcirkeld.
Na het aanklikken van 20 ms/div zie je tijd onderin op de X-as iedere divisie oplopen, beginnend vanaf 0,0 tot 200,0 ms. De tijden 0, 20 en 40 ms zijn in dit voorbeeld groen omcirkeld.
De tijdinstelling is afhankelijk van welk component, systeem of proces we willen meten;
- accuspanning tijdens het starten of een relatieve compressietest: 1 seconde per divisie;
- signaal van sensoren en actuatoren: 10 tot 100 ms/div.
Tijdens de meting kan de tijdbasis worden aangepast om een correct signaal op het beeldscherm te tonen.
Picoscope: instellen trigger:
Constante spanningen, zoals de boordspanning in de eerdere voorbeelden, kunnen ook met een standaard multimeter worden gemeten. Niet constante spanningen, zoals een sterk variërende signaalspanning van een sensor of een PWM-aansturing, kunnen niet of nauwelijks door een voltmeter worden weergeven. In het geval van een PWM of duty cycle zal een voltmeter een gemiddelde waarde aangeven. We meten dergelijke spanningen met de oscilloscoop. Het onderstaande scoopbeeld is de PWM-aansturing van een interieurventilator. Zonder trigger-instelling blijft het beeld over het scherm verspringen.
De blokspanning verspringt constant over het scherm. Een verandering van de pulsbreedte is niet goed waar te nemen. Om de spanning op het beeld vast te zetten, maar toch real-time te blijven meten (met pauzeren is er géén verandering zichtbaar), gebruiken we de trigger. In de Picoscope-software is de Trigger-functie als knop tussen de instellingen aan de bovenzijde te vinden. De knop is in de onderstaande afbeelding met een rode pijl aangegeven. Standaard staat er “Geen”, wat betekent dat er geen trigger wordt gebruikt.
Het volgende beeld toont het beeld met ingeschakelde trigger. Hierbij is de modus: “Herhalen” geselecteerd. Er verschijnt een gele punt op het scherm; dit is het punt waarop wordt getriggerd. In dit geval wijst de groene pijl naar de trigger. Met de muis kunnen we dit punt verplaatsen naar een ander willekeurige plaats in het spanningsbereik.
Nadat de trigger is ingesteld, kunnen veranderingen in het PWM-signaal worden waargenomen op het moment dat de omstandigheden veranderen: de sensor geeft een verandering in het signaal door, of de actuator wordt meer of minder geactiveerd door de ECU. In de onderstaande afbeelding zien we een PWM-signaal waarbij de massa-aansturing breder en smaller wordt.
Bij het meten van het signaal kan het ook gewenst zijn om te triggeren op de negatieve flank; bijvoorbeeld bij het meten van het spanningsbeeld van een injector omdat op dat punt de aansturing begint. Het instellen gaat als volgt: klik op de knop “geavanceerde triggers” (rode pijl in de afbeelding). Er opent een nieuw scherm waarbij je bij de “eenvoudige flank” de richting “stijgend” kan veranderen naar “dalend” (blauwe pijl). De triggerpunt in het signaal staat vanaf dat moment op de negatieve flank (groene pijl).
Het volgende voorbeeld toont het spanningsbeeld van een injector. Net zoals bij de PWM-aanstuurspanning van de interieurventilator in het vorige voorbeeld verspringt dit signaal over het scherm als er geen trigger wordt gebruikt. In het voorbeeld is de trigger op de neergaande flank van kanaal B ingesteld. In de knop “Trigger” is B roodgekleurd met een Z-symbool, welke de negatieve flank aangeeft.
Na het instellen van het triggerpunt wordt het signaal op het scherm gefixeerd (zie onderstaande afbeelding). Het signaal heeft een vast beginpunt; daar waar de injector aan massa wordt geschakeld, begint de aansturing. Bij het accelereren vindt er verrijking plaats: de injector wordt een langere tijd geopend om meer brandstof in te spuiten. De ECU schakelt de injector in dat geval over een langer tijdbestek aan massa.
Bij het decelereren stopt de brandstofinspuiting: de injector wordt in dat geval niet aan massa geschakeld. De spanning blijft dan constant (ongeveer 14 volt). Omdat we in deze meting de trigger op de dalende flank hebben ingesteld, is het decelereren niet goed waar te nemen. Pas na het uitschakelen van de trigger zien we dat de spanning 14 volt blijft, maar zodra de inspuiting wordt hervat, zal het beeld weer over het beeldscherm verspringen.
Picoscope: schaal en offset:
Het bloksignaal van een ABS-sensor (Hall) heeft een klein spanningsverschil. Het onderstaande scoopbeeld toont het beeld dat rechtstreeks op de ABS-sensor wordt gemeten. In het ABS-regelapparaat bevindt zich een schakeling die het spanningsverschil groter maakt. Bij het diagnosestellen aan de ABS-sensor is dit scoopbeeld niet duidelijk genoeg. Met het veranderen van de schaal en offset kan het signaal worden uitvergroot.
In de onderstaande meting is kanaal B op dezelfde draad aangesloten als kanaal A. De meting is identiek, maar door de andere instellingen is het signaal beter in beeld gebracht. De groene pijl geeft één van de plaatsen aan waar je de schaal en offset kunt veranderen.
- Met de schaal wordt er op het signaal ingezoomd: we meten nu binnen de spanningen: 12 en 14 volt.
- De offset kan worden aangepast om het signaal op de goede hoogte in beeld te krijgen. Bij een offset van 0% is de spanning op de Y-as tussen 0 en 2 volt zichtbaar.
Fluke algemeen:
De afbeelding hiernaast toont een Fluke 123 handheld oscilloscoop, die wordt gebruikt in autogarages, test- en ontwikkelruimtes en bij opleidingen. Hoewel er verschillende merken zijn, lijken ze vaak sterk op elkaar en werken ze vrijwel hetzelfde. Boven op de oscilloscoop bevinden zich een rode en een grijze aansluiting, die respectievelijk de kanalen A en B worden genoemd. In het midden zit de massa-aansluiting.
Met de oscilloscoop kunnen twee metingen tegelijkertijd op één scherm worden weergegeven (A en B apart), zoals ook in de afbeelding te zien is. Meting A wordt bovenaan weergegeven en meting B onderaan, waardoor signalen van twee verschillende sensoren eenvoudig met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor een enkele meting wordt standaard kanaal A gebruikt.
De oscilloscoop kan zowel gelijkspanning als wisselspanning meten. In de automotive gebruiken we de DC-stand om gelijkspanningen te meten.
In de afbeelding wordt de accuspanning gemeten. Tussen de nullijn (het zwarte streepje linksonder) en de gemeten spanning (de dikke lijn boven “A”) zijn er zeven hokjes zichtbaar. Elk hokje wordt een divisie genoemd.
Anders dan bij de Picoscope wordt niet het totale spanningsbereik ingesteld, maar de spanning per divisie. De spanningsinstelling per divisie is ingesteld op 2 V/d (linksonder op het scherm). Dit betekent dat elk hokje 2 volt weergeeft. Omdat er zeven hokjes tussen de nullijn en het signaal zijn, kan de spanning eenvoudig worden berekend: 7 × 2 = 14 volt. De gemiddelde spanning wordt ook op het scherm weergegeven (14,02 volt).
Druk op de groene knop linksonder om de oscilloscoop in te schakelen. Voor een meting plaats je de rode meetpen in kanaal A en de zwarte meetpen in de COM-aansluiting.
Om een signaal te meten, verbind je de rode meetpen (kanaal A, plus) met de signaalaansluiting van de sensor of op de juiste plek in de break-out box. De zwarte meetpen (COM) sluit je aan op een goed massapunt van de carrosserie of op de massa van de accu. Bij een enkele spanningsmeting zijn alleen kanaal A en de COM-aansluiting nodig.
Wanneer twee spanningssignalen vergeleken moeten worden, gebruik je kanaal B. In dat geval plaats je de meetpen in aansluiting B en schakel je kanaal B op de oscilloscoop in.
De oscilloscoop heeft een “AUTO”-knop. Deze functie zorgt ervoor dat de oscilloscoop automatisch de beste instellingen kiest voor het ingangssignaal. Een nadeel hiervan is dat het signaal niet altijd correct wordt weergegeven; de oscilloscoop kan de instellingen voortdurend aanpassen bij een signaal met een veranderlijke amplitude (hoogte) en frequentie (breedte). Het vergelijken van spanningssignalen met verschillende tijdsinstellingen kan dan lastig worden. Daarom is het beter om de oscilloscoop handmatig in te stellen en meerdere metingen met dezelfde instellingen uit te voeren. In de volgende paragrafen wordt uitgelegd hoe je dit doet.
Fluke: nullijn instellen:
Na het inschakelen van de Fluke-oscilloscoop wordt de nullijn vaak automatisch in het midden van het scherm geplaatst. Bij een instelling van 1 volt per divisie is het bereik dan slechts 4 volt boven en 4 volt onder de nullijn. Hierdoor past een spanning hoger dan 4 volt niet volledig in beeld en zal de lijn buiten het scherm vallen. Om het volledige spanningsbereik zichtbaar te maken, moet de nullijn omlaag worden verschoven. In de afbeelding staat de nullijn ingesteld op de onderste lijn van het scherm.
Met de nullijn onderaan en de instelling op 1 V/d, kan de oscilloscoop een maximale spanning van 8 volt weergeven (8 × 1 = 8 V). Dit is geschikt voor het meten van de voedingsspanning of signalen van actieve sensoren (maximaal 5 volt), maar onvoldoende voor hogere spanningen zoals de accuspanning of de spanning over een lamp. Daarvoor zijn 2 V /d (personenauto’s) of 5 V/ d (bedrijfsauto’s) een geschikte instelling.
Fluke: spanning en tijd per divisie instellen:
Zoals eerder besproken, moet het aantal volt per divisie correct worden ingesteld om het spanningssignaal binnen het scherm te laten passen. Ook de juiste instelling van de tijd per divisie is essentieel. Deze paragraaf beschrijft hoe je beide instellingen kunt aanpassen.
Als het aantal volt per divisie te laag is, valt de meting buiten het scherm. Is het aantal volt per divisie te hoog, dan is slechts een klein signaal zichtbaar. Voor een optimale meting moet het signaal het hele scherm benutten.
In de afbeelding wordt het aantal volt per divisie aangepast met de knop waarop “mV” en “V” staan. Door op “mV” (rode pijl) te drukken, verklein je de tijd per divisie, en door op “V” (blauwe pijl) te drukken, vergroot je deze.
Met het instellen van de tijd per divisie kan de duur van de meting worden aangepast. Bij een instelling van 1 seconde per divisie (1 s/d) verplaatst de lijn zich elke seconde één hokje. Dit is ook zichtbaar in de spanningsgrafiek, waarbij de lijn elke seconde één divisie van links naar rechts beweegt. Afhankelijk van het soort meting is het wenselijk om de tijdsinstelling aan te passen. Bij het meten van het spanningsverloop van een injector moet de tijdsinstelling lager zijn dan bij het meten van een duty-cycle.
De tijdsinstelling kan worden verhoogd door op de “s” aan de linkerkant van de “TIME”-knop te drukken en verlaagd met de “ms”-knop. De tijdsinstelling geldt voor zowel kanaal A als B; het is niet mogelijk om voor kanaal A en B verschillende tijdsinstellingen te gebruiken.
Fluke: trigger instellen:
Bij het meten van spanningen zoals de accuspanning is een trigger niet nodig. De accuspanning (zoals beschreven in de paragraaf “Algemeen”) verschijnt als een rechte lijn, waarbij de divisies tussen de nullijn en het signaal worden geteld. Deze lijn blijft constant, tenzij de accu wordt geladen of een verbruiker wordt ingeschakeld, waardoor de spanning na verloop van tijd kan dalen.
Bij het meten van een sensorsignaal zal de spanningslijn echter niet constant zijn en verschuift de hoogte over het beeldscherm. Hoewel de HOLD-knop kan worden gebruikt om het beeld tijdelijk stil te zetten voor nader onderzoek, is dit niet ideaal. De knop moet namelijk precies op het juiste moment worden ingedrukt, en eenmaal bevroren toont het scherm geen verdere veranderingen in het signaal. De triggerfunctie biedt hiervoor een oplossing: door de trigger in te stellen, wordt het spanningssignaal op een bepaald punt vastgehouden op het scherm. De meting blijft doorgaan, zodat veranderingen in het signaal zichtbaar blijven wanneer de omstandigheden veranderen, zoals bij fluctuaties in het toerental of de temperatuur.
De symbolen voor de trigger zijn als volgt:
Trigger voor de opgaande flank. Deze triggerfunctie houdt het spanningsbeeld op een plek vast waar deze omhoog gaat.
Trigger voor de neergaande flank. Dit is het omgekeerde teken van de opgaande flank. Deze triggerfunctie houdt het spanningsbeeld vast wanneer deze als eerst omlaag gaat.
Druk om de trigger te verplaatsen op de knop F3 (zie afbeelding). Verschuif de trigger met de pijltjestoetsen naar boven en naar beneden. Verander de trigger van opgaande naar neergaande flank met de pijltjes naar links en naar rechts.
In de onderste twee afbeeldingen is hetzelfde spanningsbeeld te zien waar op twee verschillende manieren getriggerd is.
Trigger op de opgaande flank:
In de afbeelding is de trigger weergeven op de opgaande flank van het signaal. De oscilloscoop zal daardoor het beeld stil laten staan zolang het sensorsignaal gemeten wordt. Wanneer de trigger niet ingesteld zou zijn, zou dit signaal constant van links naar rechts door het beeldscherm schuiven.
Trigger op de neergaande flank:
Hierbij is de trigger bij dezelfde meting ingesteld op de neergaande flank. In dit beeld is goed te zien dat het beeld hetzelfde is, maar dat het signaal iets naar links is verschoven. Met deze triggerfunctie wordt het beeld vastgehouden op het punt waar deze omlaag gaat.
Uiteraard is de trigger geen manier om het beeldscherm te pauzeren. Zodra het gemeten object wordt uitgeschakeld of wanneer het signaal veranderd, zal in het beeld het signaal mee veranderen.
Dit is te zien in de afbeelding; de trigger staat op hetzelfde punt, maar de horizontale spanningslijn is hier meer dan twee keer zo lang geworden. De spanning van 1,5 volt (1500mV) is nu 110µs (microseconden) actief in plaats van 45µs bij de vorige meting.
Fluke: smooth-functie in- of uitschakelen:
Omdat de oscilloscoop zeer nauwkeurig is, kan er altijd wat ruis in het beeld zichtbaar zijn. Dit kan storend zijn, vooral wanneer een nauwkeurige beoordeling van het spanningssignaal nodig is. Om het signaal te verfraaien en de ruis te verminderen, kan de “smooth”-functie worden ingeschakeld.
De volgende meting is op de signaaluitgang van de brandstofdruksensor gemeten, die zich op de brandstofrail van de verstuivers van een common-rail dieselmotor bevindt (aangegeven met de rode pijl in de afbeelding hiernaast).
In de screenshots hieronder is duidelijk een verschil te zien tussen de beelden waar Smooth is uit- en ingeschakeld.
De Smooth-functie kan worden ingesteld door de volgende drie stappen uit te voeren via het instellingenmenu dat verschijnt na het drukken op de knop “Scope-menu”:
Fluke: kanaal B inschakelen:
Bij het meten van signalen is het vaak wenselijk om twee signalen ten opzichte van elkaar te meten, bijvoorbeeld het nokkenassignaal en het krukassignaal in relatie tot de tijd. Het spanningsverloop van beide sensoren wordt dan overzichtelijk onder elkaar weergegeven, waardoor conclusies kunnen worden getrokken over de timing van de distributie.
Om kanaal B in te schakelen, druk je op de gele knop aan de rechterkant van de oscilloscoop. Zodra het menu in het scherm verschijnt, gebruik je de pijltjestoetsen om de gewenste optie te selecteren. Bevestig de keuze met de F4-knop, waarboven “ENTER” staat aangegeven. Kanaal B kan op dezelfde manier weer worden uitgeschakeld.
In de afbeeldingen hieronder is het menu te zien dat verschijnt na het indrukken van de gele knop. In het linker menu is “OFF” geselecteerd onder B. Met de pijltjestoetsen kan deze op “ON” worden gezet. Vervolgens moet de optie “Vdc” (gelijkspanning) worden geselecteerd, zoals zichtbaar in de rechter afbeelding. Nadat elke optie is bevestigd met “ENTER,” verdwijnt het menu en kan er met kanaal B gemeten worden.
Na het inschakelen van kanaal B dient – net als bij kanaal A – de nullijn op de gewenste positie te worden ingesteld. De tijdsinstellingen per divisie zijn voor beide kanalen tegelijk: het is niet mogelijk om het spanningsverloop van kanaal A en B van elkaar te laten verschillen.
Fluke: meten met de stroomtang:
Met de oscilloscoop kunnen alleen spanningen worden gemeten. Ook wanneer er met een stroomtang stroom gemeten wordt, zal de oscilloscoop een spanning van de stroomtang ontvangen. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe er met de stroomtang kan worden gemeten. Om het beter te kunnen begrijpen, volgt nu een voorbeeld met het meten met de multimeter.
De stroomtang kan ook worden gebruikt in combinatie met een multimeter. In de stroomtang bevindt zich een Hall-sensor, die het magnetisch veld meet dat door de meetbekken van de stroomtang loopt. Dit magnetisch veld wordt omgezet in een spanning tot 5 volt.
Waar bij de multimeter de interne zekering defect kan raken bij een stroom hoger dan 10 Ampère, kan de stroomtang stromen van honderden Ampères meten. De spanning die de stroomtang doorgeeft, is 100 keer kleiner dan de werkelijke stroomsterkte, vanwege de omrekenfactor van 10 mV/A, wat ook op de stroomtang is vermeld. Let op dat de stroomtang in de eerste stand staat en niet op 1 mV/A (omrekenfactor 1000).
Wanneer de stroomtang op de volt-aansluiting van de multimeter is aangesloten en de stroomtang is ingeschakeld en gekalibreerd tot de multimeter 0 volt aangeeft, kan de stroomtang om de kabel van de sensor of actuator worden geplaatst. Bij het aflezen van de multimeter moet rekening worden gehouden met de omrekenfactor: elke millivolt die de multimeter aangeeft, vertegenwoordigt 1 Ampère.
Het is eenvoudig te onthouden dat de afgelezen waarde met een factor 100 moet worden vermenigvuldigd. Wanneer er bijvoorbeeld 0,25 volt op het display staat, is de werkelijke stroomsterkte (0,25 * 100) = 25 Ampère. Staat er bij een andere meting 1,70 volt op het display, dan is de werkelijke stroomsterkte ook honderd keer hoger, dus 170 Ampère. Kortom, de komma wordt twee plaatsen naar rechts verplaatst.
Het voorgaande voorbeeld was het meten met de multimeter, omdat het meten met de scoop dan wellicht iets makkelijker is te herkennen. Dezelfde stroomtang kan namelijk ook op de oscilloscoop worden aangesloten. De rode en de zwarte kabels van de stroomtang dienen in kanaal A (of B) en de COM-aansluiting van de stroomtang gestoken worden.
Op dit moment is de oscilloscoop ingesteld op Ampère. Kalibreer eerst de stroomtang door de kalibratieknop te verdraaien totdat de oscilloscoop 0 A aangeeft.
Wanneer de stroomtang een spanning van 0,050 volt doorgeeft, rekent de oscilloscoop deze waarde automatisch om met de factor 100, omdat elke 10 mV in werkelijkheid 1 Ampère is. Op het display van de oscilloscoop wordt dan 5 Ampère weergegeven.
De stroomtang is zeer snel en maakt het mogelijk om zelfs het stroomverloop van een injector te meten. Met de tweekanaalsfunctie van de oscilloscoop kunnen op kanaal A het spanningsverloop en op kanaal B het stroomverloop worden gemeten. Het spannings- en stroomverloop worden netjes onder elkaar weergegeven.
Gerelateerde pagina’s: