Onderwerpen:
- Algemeen
- Schuifmaat
- Schroefmaat
- Meetklok
- Voelermaatje
- Plastigage
Algemeen:
In de autotechniek wordt veel gebruik gemaakt van meetgereedschap, bijvoorbeeld bij een motorinspectie. Maar ook voor het meten van de dikten van de remvoeringen of de remschijf wordt meetgereedschap gebruikt. Om een meting uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te weten met welke meetnauwkeurigheid het gereedschap is uitgevoerd. Met de binnenste meetbekken van een schuifmaat kan de cilinderdiameter wel gemeten worden, maar is het niet nauwkeurig genoeg (1/20 mm). Een meetklok is daarbij een stuk nauwkeuriger (1/100 mm).
De meest voorkomende meetgereedschappen in de werkplaats en hun nauwkeurigheid zijn:
- Schuifmaat (0,05 mm, dat is hetzelfde als 1/20 mm.)
- Schroefmaat (0,01 mm, oftewel 1/100 mm.)
- Meetklok (0,01 mm.)
- Voelermaatje (0,05 mm.)
- Plastigage (nauwkeurigheid afhankelijk van de uitvoering).
Op deze pagina wordt uitleg gegeven over het instellen, aflezen en eventueel kalibreren van de eerder genoemde meetgereedschappen en worden er voorbeelden gegeven van metingen.
Schuifmaat:
De schuifmaat is een veel gebruikt meetgereedschap in de autotechniek. Met de schuifmaat kunnen op de twintigste millimeter nauwkeurig de binnen- buiten en dieptemaat van een component gemeten worden.
Meten met de vaste meetbek:
Door het component in te klemmen in de vaste meetbek kan de maat afgelezen worden. Op de liniaal is nu 20mm af te lezen. Dit is de buitendiameter van de ring.
Meten met de binnenste meetbek:
Door de meetbek in de binnenzijde van de ring vast te klemmen kan de binnendiameter afgelezen worden. Dit is 18mm. Dat betekent dat de ring (20-18) = 2mm dik is.
Meten met de dieptemeter:
Bijvoorbeeld bij voorwerpen die niet kunnen worden los genomen van de ondergrond of cilinders met een bodem, kan de hoogte gemeten worden met behulp van de dieptemeter. Door het uiteinde van de dieptemeter op de ondergrond en het dikke gedeelte van de schuifmaat op het component te plaatsen, kan de hoogte ervan bepaalt worden. In dit geval wordt de hoogte van het zwarte blokje bepaald:
Voor het aflezen van de schuifmaat moet men ook kijken naar de tienden millimeters. De plaats waar eerstvolgende lijn van de nonius exact gelijk ligt aan de lijn van de liniaal geeft maat in tienden millimeters aan (het getal achter de komma). In de afbeelding staat de 0 van de nonius op 1,1 cm, dus 11 mm van de liniaal. Het streepje van het getal 10 op de nonius staat óók gelijk met de streep op de liniaal. Dat betekent dat er exact 11,0 mm wordt gemeten.
Bij de volgende meting is de nonius een klein beetje naar links verschoven en hebben we te maken met een getal achter de komma. We kijken naar de plaats waar eerst-volgende lijn van de nonius exact gelijk ligt aan de lijn van de liniaal. In de afbeelding staat de 0 van de nonius op 1,1 cm, dus 11 (hele) millimeters. Het streepje van het getal 9 op de nonius staat óók gelijk met de streep op de liniaal. Dat betekent dat er exact 10,9 mm wordt gemeten.
De meting in de afbeelding gaat volgens hetzelfde principe. In dit geval staat de 0 van de nonius halverwege de 15 en 16 mm van de liniaal. Dan weet je in principe al dat het kommagetal rond de 4, 5 of 6 zal moeten liggen. De strepen van de liniaal en nonius komen bij 5 overeen; er wordt nu dus (15+0,5) = 15,5 mm gemeten.
Tussen de getallen op de nonius bevinden zich ook nog kleine streepjes. Deze geven de vijfhonderdste millimeters aan. Het streepje tussen de 0 en de 1 op de nonius komt overeen met het streepje op de liniaal. In de afbeelding wordt er (10 + 0,05) = 10,05 mm gemeten. Het aflezen van een vijfhonderdste vereist wel een geoefend oog.
In deze animatie is het aflezen van de nonius met rode pijlen verduidelijkt.
Ook kan een schuifmaat digitaal zijn uitgevoerd zoals in de afbeelding te zien is. De afmetingen van het component dat gemeten wordt zijn af te lezen in het digitale display. Deze kan vaak ook worden ingesteld op zowel inch als millimeters.
Er bestaan ook schuifmaten met een analoge meetklok op de plaats waar in de bovenstaande afbeelding het digitale display zit. Deze schuifmaat wordt niet veel toegepast, maar het is maar net wat de gebruiker fijner vindt om te gebruiken.
Schroefmaat:
De schroefmaat (ook wel micrometer of beugelmicrometer genoemd) kan worden gebruikt om componenten tot 25 mm groot te meten met een nauwkeurigheid van éénhonderdste millimeter (0,01 mm). Bij één omwenteling van de meettrommel wordt de meetspil 0,5 mm verplaatst.
De schroefmaat moet altijd worden vastgehouden bij de geïsoleerde handgreep, want de warmte die van de handen af komt heeft invloed op het meetresultaat. Door de plaatselijke opwarming in de micrometer kan zorgen dat het materiaal een klein beetje uitzet. Zeker voor een meting waarbij de uitkomst op een honderdste nauwkeurig gemeten moet worden, is het belangrijk om je aan de voorschriften te houden.
Het component dat gemeten moet worden, dient te worden geplaatst tussen het aambeeld en de meetspil. Door het draaien van de meettrommel beweegt de meetspil heen en weer. Voordat de meetspil het component raakt, moet met de gevoelsschroef de laatste afstand aangedraaid worden. In de gevoelsschroef zit namelijk een klikmechanisme dat bij een bepaalde uitgeoefende kracht een ‘klikkend’ geluid produceert. Op dat moment weet je dat je de meter niet verder aan mag draaien. Bij het te vast draaien van de micrometer kun je onjuiste meetresultaten krijgen. De meettrommel kan met de blokkeerhendel vergrendelt worden tegen het verder verdraaien.
Hieronder staat een afbeelding van een schroefmaat waarbij de grootte van een kogellager (het meetobject) wordt gemeten.
In de bovenstaande afbeelding heeft de kogellager een dikte van 13,43 mm. Op de bovenste schaalverdeling zie je 10, met daarnaast nog 3 streepjes. Elk streepje is een millimeter, dus 10+3=13 mm. Het getal achter de komma wordt afgelezen op de meettrommel. Hier staan de getallen 40 en 45. Als je goed kijkt zie je dat de lijn van de schaalverdeling gelijk staat aan 43. Bij elkaar maakt dit dus 13,43 mm.
Op de meettrommel staat een schaalverdeling van 0,0 tot 0,49 mm. Dat komt doordat de schaalverdeling met de hele millimeters (links van de meettrommel) ook halve millimeters bevat; de onderste streepjes geven de halve millimeters aan. Hieronder worden een aantal voorbeelden gegeven.
Op de horizontale lijn worden de hele millimeters weergeven. In dit geval is dat 13mm. Het streepje van 16mm op de meettrommel staat gelijk aan de horizontale lijn op de afleeshuls. De maat die bij deze afbeelding wordt aangegeven is (13 + 0,16) = 13,16 mm.
Op de afbeelding is het streepje ónder de lijn van de schaalverdeling van de afleeshuls zichtbaar. Dit streepje onder de horizontale lijn geeft aan dat het om een halve millimeter gaat. Het is volgens de schaalverdeling dus in ieder geval 5,5 millimeter (zonder de meettrommel meegerekend te hebben). De schaalverdeling op de meettrommel geeft 36 aan. De maat die nu aangegeven wordt is in totaal (5,5 + 0,36) = 5,86 mm.
Bij deze afbeelding is het streepje onderaan de lijn van de schaalverdeling weer het dichtste bij de meettrommel. Het is dus in ieder geval weer 12,5 mm volgens de horizontale schaalverdeling. Dan tellen we de aangegeven waarde van de meettrommel er bij op; deze waarde is 0,35 mm. Vervolgens tellen we 12,5 en 0,35 bij elkaar op.
Dit is bij elkaar (12,5 + 0,35) = 12,85 mm.
Bij deze afbeelding is de aangegeven maat (16 + 0,355) = 16,355 mm.
De afbeelding toont de schroefmaat een waarde van 75,235 mm. De schaalverdeling op de meettrommel staat namelijk tussen de 23 en de 24 mm in. Omdat de kaliber 75 mm is, wijkt de schroefmaat 0,235 mm af. Elke meting die verricht zal worden, zal dus te hoog uitvallen. Met een daarvoor bestemd afstelvorkje dient de afleeshuls verdraaid te worden ten op zichten van de handgreep. Het afstelvorkje is in de bovenstaande afbeelding te zien.
Voordat er met de schroefmaat gemeten wordt, dient deze eerst geijkt te worden. Een verkeerde ijking leidt tot meetfouten! Het ijken van de schroefmaat wordt met behulp van een daarvoor bestemd kaliber uitgevoerd. Het kaliber in de onderstaande afbeelding is exact 75,00 mm. Dat betekent wanneer de schroefmaat het kaliber meet, de schroefmaat dit getal exact aan dient te geven. Bij een verkeerde meetwaarde moeten we de schroefmaat eerst kalibreren door de binnenste trommel met het vorkje te verdraaien.
Meetklok:
Met de meetklok kan een zeer nauwkeurige dieptemeting worden uitgevoerd. De kleine wijzer aan de binnenzijde geeft de hele millimeters aan en de grote wijzer geeft het getal achter de komma aan. Wanneer de meetklok op een recht oppervlakte staat, dient deze 0,00 mm aan te geven, zoals in de onderstaande afbeelding te zien is. De buitenste ring kan verdraaid worden om kalibratie mogelijk te maken. Wordt er namelijk 0,3 mm gemeten wanneer deze op een recht oppervlakte staat, dan dient de buitenste ring verdraait te worden, zodat de grote wijzer 0 aangeeft.
De meetklok in de afbeelding geeft 5,00mm aan. De kleine wijzer staat namelijk op de 5 en de grote op de 0. Wanneer de grote wijzer op 81 zou staan en de kleine tussen de 5 en de 6, dan zou de meter een waarde van 5,81mm aangeven. Hoe verder de meetstift aan de onderzijde naar boven gedrukt wordt, des te kleiner de afgelezen waarde zal worden.
Op de wijzerplaat in de micrometer staat: 0.01 – 10 mm. Dat betekent dat de micrometer een waarde tussen de 0.01 tot 10 mm aan kan geven. Er kan dus geen dieptemeting uitgevoerd worden waarbij de diepte 12 mm bedraagt, want daar is de meetstift te kort voor en dat kunnen de wijzers niet aangeven. Om toch grotere waardes dan 10mm te kunnen meten, worden er bij de micrometer diverse verlengstukken geleverd. Een voorbeeld hiervan is te zien in de afbeelding. Het verlengstuk wordt hier gemeten met een micrometer. Deze geeft een waarde van 10,0mm aan.
Hierbij wordt alleen het tonvormige deel gemeten, dus niet het schroefdraad. Door dit verlengstukje op de micrometer te monteren is de meetstift dus niet meer te kort. De waarde van bijvoorbeeld 12mm kan nu alsnog gemeten worden. Er dient nu wel op gelet te worden dat de maat van het verlengstuk wel bij de gemeten waarde wordt opgeteld. Hier volgt een voorbeeld: op het moment dat de micrometer een waarde van 5,19mm aangeeft, is de werkelijke maat dus de gemeten waarde + de lengte van de meetstift, dus 5,19 + 10,00 = 15,19mm.
Op deze pagina’s worden metingen met de meetklok verricht:
Voelermaat:
De voelermaat wordt gebruikt om de ruimte tussen twee onderdelen te meten. De voelermaat bestaat uit een aantal metalen strips die elk een andere dikte hebben. Op de metalen strip staat de dikte vermeld. Op de onderste strip van de voelermaat in de onderstaande afbeelding staat “30”. Dat betekent dat het metalen stripje 0,30 mm dik is.
Om de ruimte tussen twee delen te meten, dient een willekeurige metalen strip uitgeklapt te worden en tussen de delen geschoven te worden. Als de strip er heel makkelijk of zelfs zonder weerstand tussendoor bewogen kan worden, dan is de ruimte groter dan de dikte van het stripje. Er dient dus een dikker metalen stripje uitgeklapt te worden. Past het stripje er nu niet meer tussendoor, dan is dit stripje te dik. Wanneer het stripje met enige weerstand tussen de onderdelen geschoven kan worden, dan is dat de goede maat.
In de volgende afbeelding wordt de slotspeling van een zuigerveer gemeten.
Op deze pagina’s worden metingen met de voelermaat verricht:
Plastigage:
Met plastigage kan de speling tussen glijlagers worden gecontroleerd. Plastigage is een speciaal kunststofdraad dat op het deel waartussen de speling gemeten moet worden aangebracht moet worden. Vervolgens dient de lagerkap vastgezet te worden, zodat de plastigage platgedrukt wordt. De vervorming van de plastigage is een maat voor de speling.
Er zijn verschillende kleuren plastigage. Iedere kleur staat voor een andere maat.
- Groen: voor een lagerspeling van 0,025 tot 0,076 mm.
- Rood: 0,050 – 0,150 mm.
- Blauw: 0,102 – 0,229 mm.
- Geel: 0,23 – 0,51 mm.
Op deze pagina wordt een meting met plastigage verricht:
Gerelateerde pagina’s: