Moderne voertuigen zijn voorzien van regelapparaten (ECU’s). Naast het motorregelapparaat die o.a. de inspuiting en ontsteking aanstuurt, zijn er in de meeste gevallen tientallen andere regelapparaten aanwezig die elk hun eigen functie hebben. Denk daarbij aan een ECU voor de automatische transmissie, de klimaatregeling, het verlichting- en signaleringssysteem, maar ook ieder portier die van een eigen ECU is voorzien.
De interface-elektronica in de ECU vertaalt de inkomende sensorsignalen naar een digitaal bericht. De processor leest dit digitale bericht en verwerkt het in het geheugen. De processor voert instructies uit, waarbij de data in de geheugens met elkaar wordt vergeleken en een output wordt gegenereerd. Vanuit een kenveld worden bijvoorbeeld de tijdstippen voor brandstofinjectie en ontsteking bepaald vanuit de binnengekomen sensorinformatie (denk aan de gaspedaalstand, onderdruk in het inlaatspruitstuk, motortoerental en temperatuur). De procesregeling zorgt voor een terugkoppeling, waarmee het proces wordt bijgestuurd: op het moment dat er teveel brandstof is ingespoten, wordt dit gemeten en teruggekoppeld naar de ECU, en wordt de injectieduur door middel van de fuel trims verlaagd.