Onderwerpen:
- SCR-katalysator en AdBlue
- Inspuiten van de AdBlue
- AdBlue bijvullen
SCR-katalysator en AdBlue:
In de uitlaat van bepaalde moderne dieselmotoren bevindt zich een “Selective Catalytic Reduction” katalysator. Samen met het AdBlue-doseersysteem zorgt dit voor een uitgasnabehandeling. Het doel is, net als bij de EGR, om de uitstoot van NOx (stikstofoxiden) te reduceren. NOx ontstaat bij hoge verbrandingstemperaturen.
De werking is als volgt: de NOx in de uitlaatgassen wordt in de SCR-katalysator opgeslagen. De SCR-katalysator is achter het roetfilter in de uitlaat geplaatst. Op het moment dat er een bepaalde hoeveelheid NOx in de katalysator opgeslagen is, wordt er met een injector in de uitlaat AdBlue geïnjecteerd. Direct na de inspuiting begint het hydrolysetraject; dit is een splitsing van een chemische verbinding door een reactie met water. Tijdens dit hydrolysetraject wordt de AdBlue omgezet wordt in ammoniak en kooldioxiden. Vervolgens kommen de ammoniak en kooldioxiden in de SCR-katalysator terecht.
In de SCR-katalysator reageert de ammoniak met de NOx (stikstofoxiden). De schadelijke stoffen in NOx worden omgezet in de onschadelijke stof stikstof (N2) en water (H2O). Voordat de stikstof en het water via de uitlaat in de buitenlucht terechtkomen, zal de NOx-sensor meten hoeveel NOx er nog in de uitlaatgassen aanwezig is. Dit wordt in de volgende paragraaf beschreven.
Door het gebruik van AdBlue kunnen dieselmotoren voldoen aan de normen van Euro 5 en 6.
De AdBlue bevindt zich in een aparte tank elders in het voertuig. Dit kan zowel in de motorruimte als bij de brandstoftank in de buurt zijn.
Het gemiddelde verbruik van AdBlue is ongeveer 3 tot 5% van het dieselverbruik. Er hoeft dus minder vaak AdBlue bijgevuld te worden dan dat er getankt moet worden.
Wanneer de AdBlue-tank bijna leeg is, zal er een indicatielampje of melding op het dashboard verschijnen. Dit gebeurt een aantal duizenden kilometers voordat de AdBlue-tank daadwerkelijk leeg is, zodat de bestuurder de tijd heeft om het systeem bij te vullen. Negeert de bestuurder de melding en is de tank helemaal leeg, dan bestaat de kans dat de motorelektronica ervoor zorgt dat de motor niet meer gestart kan worden. Wanneer er geen AdBlue meer in de tank aanwezig is, voldoet het voertuig namelijk niet meer aan de milieueisen. Zodra het systeem herkent dat er weer AdBlue in de tank aanwezig is, kan de motor weer gestart worden.
Inspuiten van de AdBlue:
Vanuit de opslagtank wordt de AdBlue door een pomp onder een druk van ongeveer 5 bar naar de AdBlue-injector gepompt. Deze hoge druk is nodig om de AdBlue goed te kunnen laten vernevelen in de uitlaatgas. De injector wordt door middel van een PWM-signaal via de motorelektronica aangestuurd.
De motorelektronica bepaalt de hoeveelheid in te spuiten AdBlue. De dosering moet zo nauwkeurig mogelijk zijn. De gevaren van een verkeerde dosering zijn als volgt:
- te weinig inspuiten: niet alle NOx wordt omgezet.
- te veel inspuiten: uitstoot van het schadelijke ammonia doordat de chemische reactie in de SCR-katalysator onvoldoende tot stand is gekomen.
De NOx-sensor achter de SCR-katalysator meet de aanwezige NOx. Wanneer de hoeveelheid NOx te hoog is, zal het motormanagementsysteem ervoor zorgen dat er wat meer AdBlue ingespoten wordt. Tegenwoordig wordt er ook een ammoniasensor toegepast. Het teveel aan ammonia wordt door deze sensor gemeten, zodat de hoeveelheid in te spuiten AdBlue verlaagd wordt.
AdBlue bijvullen:
AdBlue dient periodiek te worden bijgevuld. Zoals in de vorige paragraaf beschreven is, kan men niet te lang wachten met bijvullen als de AdBlue-tank bijna leeg is. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor het controleren van het vloeistofniveau en het bijvullen.
In personenauto’s kunnen de vulopeningen zich op een aantal plaatsen bevinden. Bij uitzonderlijke gevallen bevindt de AdBlue vulopening zich achter de achterbumper, maar meestal bevindt hij zich achter de tankklep naast de tankdop, of in de motorruimte. De vulopening is te herkennen aan de blauwe schroefdop.
AdBlue bevindt zich altijd in een gesloten fles. Er dient zoveel mogelijk voorkomen te worden dat de AdBlue met de buitenlucht in aanraking komt. In de buitenlucht is namelijk vocht aanwezig. Wanneer de AdBlue met vocht in aanraking komt, kan het gaan kristaliseren. Daarom is er een schroefverbinding mogelijk tussen de fles en de vulopening, zoals in de afbeelding is te zien.
De fles dient op de vulopening van de auto geschroefd te worden. Door de fles tegen de veerkracht van de schroefdop in te drukken, loopt de AdBlue langzaam door de vulopening in de tank van de auto. Er kan net zoveel bijgevuld worden totdat de fles niet meer leegloopt; dan is het AdBlue-niveau in het reservoir van de auto maximaal.